-
1 Officer of the Household
officier/beambte in de koninklijke hofhouding -
2 groom
n. bruidegom; stalknecht, verzorger van paarden--------v. cultiveren; verzorgen van- (meestal verzorgen van paarden); schoon maken (meestal van paarden)groom1[ groe:m, groem] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————groom2〈 werkwoord〉 -
3 household
adj. huisbewoners/genoten; huisgezin--------n. huisbewoners/genoten; huisgezin[ haushoold] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 (de gezamenlijke) huisbewoners/genoten ⇒ huisgezin♦voorbeelden: -
4 officer
n. officier; politieagent; verantwoordelijke[ offissə]♦voorbeelden:Officer of the Household • officier/beambte in de koninklijke hofhoudingmedical officer • ambtenaar van de gezondheidsdienstmedical officer • officier van gezondheidcommissioned officer • hoge officiernon-commissioned officer • onderofficier -
5 the household
-
6 maison
maison [mezzõ]〈v.〉1 huis ⇒ woning, gebouw, tehuis5 afkomst ⇒ geslacht, Huis♦voorbeelden:maison de correction • opvoedingsgesticht, tuchthuismaison de la culture • cultureel centrummaison d'enfants • kindertehuismaison de jeux • speelhuis, casinomaison de maître • eigen huis, herenhuis〈 religie〉 maison mère • moederklooster, moederhuismaison du peuple • gemeenschapshuis, gemeentehuismaison de la Radio • omroepgebouwmaison de rendez-vous, de passe, de tolérance • bordeelmaison de repos • rustoordmaison de retraite • bejaardentehuismaison de retraite médicalisée • aanleunwoningmaison de santé • verpleeginrichtingmaison close • gesloten, publiek huis 〈 bordeel〉maison individuelle • eengezinswoningmaison préfabriquée • prefabwoning, montagewoningrentrer à la maison • naar huis gaanrester à la maison • thuis blijvensavoir tenir la maison • een goede huisvrouw zijn→ cordemaison de commerce • handelsfirmamaison de couture • modehuisdiplôme maison • intern erkend diplomaavoir le genre maison • de sfeer van het bedrijf uitademenmaison de gros, de détail • groot-, kleinhandelmaison mère • moedermaatschappij, -ondernemingmaison de vins • wijnhandel3 ici, c'est la maison du bon Dieu! • het is hier de zoete inval!la maison du Roi • de koninklijke hofhoudingsuccès maison • enorm succesc'est gros comme une maison • dat ligt er dik bovenopf1) (woon)huis, woning, gebouw2) firma3) familie4) personeel5) geslacht, Huis -
7 la maison du Roi
la maison du Roi
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский